Stel je voor: je telefoon doet het niet meer goed. De batterij is snel leeg, of het scherm reageert niet meer lekker. Je kijkt wat een reparatie kost en komt tot de conclusie: voor een paar tientjes meer heb je een nieuwe. Dus wat doe je? Je koopt een nieuwe. Klaar. Maar klopt dat eigenlijk wel?
Het klinkt logisch dat iets repareren goedkoper zou moeten zijn dan iets nieuws kopen. Toch is dat vaak niet zo. Dat komt doordat producten vaak efficiënt en zo goedkoop mogelijk worden gemaakt. Fabrieken draaien op volle toeren, onderdelen worden massaal ingekocht, en alles is gericht op lage kosten per stuk. Goed voor de prijs, maar minder goed voor de levensduur van producten.
En dat heeft grote gevolgen. Want al die nieuwe spullen kosten grondstoffen, energie en zorgen voor afval en CO2-uitstoot. En dat terwijl we wereldwijd juist kampen met grondstoftekorten, vervuiling en klimaatproblemen.
Reparatie is een belangrijk onderdeel van de zogeheten R-ladder van de circulaire economie. Die ladder laat zien hoe we slimmer met spullen om kunnen gaan. Bovenaan staat: niks kopen wat je niet nodig hebt (Refuse), daarna komt heroverwegen (Rethink), minder gebruiken (Reduce), en dan: repareren (Repair). Pas veel later komt recyclen. Want hoe langer je iets gebruikt, hoe minder snel je iets nieuws nodig hebt.
Voor winkels en retailers is dit best een grote verandering. Hun verdienmodel draait nu vaak om het verkopen van zoveel mogelijk nieuwe spullen. Als mensen hun producten langer gebruiken of laten repareren, betekent dat minder verkoop. En dus minder winst. Bovendien krijgen winkels er extra taken bij: ze moeten misschien onderdelen inkopen, reparaties aanbieden, klanten informeren en garanties verlengen. Dat kost tijd, geld en kennis. Zeker voor kleinere winkels kan dat lastig zijn.
En dan is er nog iets: sommige fabrikanten maken het expres moeilijk om producten te laten repareren door anderen dan henzelf. Ze gebruiken bijvoorbeeld ‘part pairing’. Dat betekent dat een onderdeel alleen werkt als het via hun eigen software wordt gekoppeld aan het apparaat. Doe je dat niet via een erkende reparateur, dan werkt het gewoon niet meer.
Toch biedt het recht op reparatie ook kansen. Steeds meer mensen willen duurzamer leven. Ze willen spullen die lang meegaan, die je kunt repareren, en die niet na twee jaar in de prullenbak belanden. Winkels die daarop inspelen, kunnen zich onderscheiden.
Door reparaties aan te bieden, kunnen winkels klanten aan zich binden. Misschien komen mensen terug voor een reparatie, en kopen ze dan meteen iets anders. Of ze vertellen anderen over de goede service. Ook kunnen winkels refurbished producten gaan verkopen: opgeknapte apparaten die weer als nieuw zijn, maar dan goedkoper én duurzamer. Voor kleinere winkels liggen er ook kansen in samenwerking. Bijvoorbeeld met fabrikanten, reparateurs of andere winkels. Samen kun je kennis delen, kosten drukken en een groter aanbod bieden.
Kortom, het recht op reparatie is geen simpele verandering. Het vraagt iets van fabrikanten, winkels én consumenten. Maar het is wel een stap in de goede richting. Minder verspilling, minder vervuiling, en meer grip voor jou als consument op je eigen spullen. Dus de volgende keer dat iets stukgaat, denk dan even na: moet het echt weg? Of is repareren misschien toch de betere keuze?
Olaf Zwijnenburg is Sectormanager Retail en Groothandel bij Rabobank Nederland en is daarvoor als directeur verantwoordelijk en betrokken geweest bij grote transities van internationale retailers en merken.
Deze blog verscheen eerder op: ERM